maandag 13 juni 2011

De hand boven het hoofd


Oma logeert bij ons. Ze heeft haar hond mee, Ollie, een prachtige Ierse terrier. Dat vinden we allemaal erg leuk, behalve ons eigen Jack Russel Pippilotta, die zuchtend en steunend in haar mand ligt, nadat ze eerst voor alle zekerheid met al haar botten naar de tuin is gerend om ze daar te gaan begraven. Ollie mag van haar ook niet op het kleed in de kamer komen, en na eerdere aanvaringen met onze jongedame laat hij dat trouwens wel uit zijn hoofd.

Wie erg blij is met de aanwezigheid van oma en Ollie is Bram. Hij wil heel graag met oma de hondjes uitlaten en dat mag. Oma pakt haar stok, de honden worden aangelijnd en daar gaan ze.

Ik ben boven bezig, het raam staat open. En daarom kan ik precies horen wat er gebeurt als ze pal voor ons huis mensen tegen komen die twee straten verderop wonen. Het echtpaar loopt altijd samen een rondje, en daarbij heeft hij hun 3 honden aan de riem. En iedere keer als ze Pip zien, beginnen de honden te trekken en keihard te blaffen. Pip laat zich niet onbetuigd, en blaft lekker terug.

Bram vindt deze honden erg vervelend, en omdat hij nu eenmaal een autist is, brengt hij ook oma hiervan op de hoogte: ‘Dat zijn die rothonden, oma, ze blaffen altijd heel hard’.

Oma grijpt natuurlijk in en begint te melden dat hij dit niet mag zeggen, dat dat niet aardig is en niet erg bel….  Maar daar wordt ze al afgekapt door mevrouw, meneer is inmiddels door het drietal honden de hoek omgesleurd en op weg naar huis.

‘Nou, Bram,’, meldt mevrouw, ‘weet je wel dat je heel onaardig bent tegen ons? Dat mag jij niet doen, hoor, je bent een stoute jongen!’.

Ik hoor dit allemaal aan, en wordt witheet. Deze mevrouw, die Bram hooguit anderhalve minuut per maand ziet, doet dit namelijk elke keer. Want Bram, onze huisautist, maakt altijd een opmerking over hun honden.

En ze flikt het Bram niet alleen, maar mij ook. Mevrouw werkt namelijk in een winkel waar ik nog wel eens kom, en de laatste keer dat ik daar was heeft ze me ‘en plein public’ onderhouden over de sociale skills van mijn zoon. Daarbij niet gehinderd door enige achtergrondkennis. Ik heb me toen ontzettend beheerst, maar vond het zo onbeschoft.

Ik zie uit het raam dat mijn moeder en Bram inmiddels doorlopen, mevrouw wil ook weglopen. Ik doe het raam open en vraag of het allemaal gaat. ‘Ja, ik heb je zoon even onderhouden’, vertelt mevrouw. ‘Want ja, bij ons op school zit ook zo’n kind, en die wordt ook altijd de hand boven het hoofd gehouden’. Het komt er allemaal in plat Amsterdams uit.

Ik vraag uiterlijk doodkalm maar van binnen roodgloeiend of ze zich voortaan niet meer met Bram wil bemoeien. ‘Nou, dat mag ik toch wel zeggen, want dat kind bij ons op school, nou, die is ook zo onbeleefd, want die wordt ook altijd de hand…’. Ik kap haar af, met de mededeling dat ik haar met nadruk vraag Bram met rust te laten. En mij ook als ik in de winkel kom. Daarbij vertel ik wat ze me toen heeft gezegd. Ik doe het raam dicht en hoor nog net: ‘dat lieg je!’.

Nou is de maat echt vol. Als Andersmoeder ben ik wel wat gewend, want velen menen ons beroepshalve, vriendschapshalve, of anderszins hun adviezen of mening over Bram te mogen mededelen. Lang geleden ben ik gestopt me daar iets van aan te trekken, maar soms is het te gek.

Ik ga aan mijn bureau zitten en type binnen 2 minuten een brief, een brief met daarin de achtergrondkennis over Bram. Dat Bram heel ernstig ziek is, aan kinderdementie lijdt, hoeveel aanvallen hij heeft, dat hij een autist is, dat hij een behoorlijke verstandelijke beperking heeft, dat hij achteruit gaat. Ik schrijf in de brief wat dat met ons doet, hoeveel zorgen en verdriet wij hebben. Ik schrijf ook of zij zich kan voorstellen dat wij niet zitten te wachten op dit soort incidenten, en dat ik reken op haar begrip.

Ik overweeg even of ik het hierbij zal laten, de brief gewoon niet zal uitdraaien, en me de energie zal besparen. Ik heb me aangewend niet zo primair te reageren, want soms kost ‘gedoe’  meer energie dan ik heb. Dit keer besluit ik dat ik er wel werk van maak.

Met de brief in mijn hand loop ik naar Bart, ik overleg met hem wat er is gebeurd, en vertel dat ik een brief heb gemaakt en wat er in staat. ‘Ik zou het bespreken, altijd beter dan een brief’, zegt Bart, ‘uiteindelijk moeten we toch in de wijk met elkaar verder!’.

Wat heb ik toch een verstandige man, Bart heeft gelijk. Ik laat het even op me inwerken, pak dan de sleutel en loop naar hun huis.

Mevrouw doet open, ik vertel haar dat ik kom om wederzijdse wrevel uit de weg te helpen. Ze pakt het goed op, maar toch zegt ze: ‘Ik kan toch ook niet niets zeggen als Bram zo doet? Dan zou ik hem toch niet als een normaal kind behandelen?’.

Ik kan een lach niet onderdrukken….daar zit nu precies het probleem, immers!

Ik vertel dat ik een brief had gemaakt voor haar, en wat daar in staat. Ze schrikt enorm. ‘Dat wist ik niet’, zegt ze eerlijk. Inmiddels ben ik ook niet meer boos, het is ook lastig voor andere mensen. Bram ziet er immers best normaal uit, kan mooie zinnen maken. Mensen zien hem alleen als het redelijk gaat, wat weten ze nu van hem….

We nemen op een goede manier afscheid, heel fijn. En stiekem ben ik ook trots dat ik dit toch constructief heb opgelost.


2 opmerkingen:

  1. wat goed van je! Ik was denk ik al stomend en briesend de trap af gesprongen om haar in d'r nekvel te grijpen!!!! Petje af en wat een opluchting zeker....
    gr,
    Karen

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Ik ben zo trots op je! En op Bram, die gewoon is wie hij is en op Bart voor zijn kalme wijsheid!
    Kusje Zusje

    BeantwoordenVerwijderen