zaterdag 8 augustus 2020

De kleine en de grote begrafenis

 


Oma, mijn moeder, is overleden. Heel plotseling, na een kort ziekbed. 

Tijdens mijn moeders heftige en korte ziekbed denken Bart en ik al na over de vraag hoe Bram te begeleiden. Gelukkig hoeven we dat niet alleen te doen. Ook de professionals betrokken bij Bram en een goede vriendin denken mee. We besluiten om Bram pas iets te vertellen na zijn vakantieweekje met Bart. Oma is zo ziek dat afscheid nemen toch niet meer gaat. En ik heb geen ruimte om hem te begeleiden. 

Als Bram net terug is, overlijdt oma. We wachten met informeren van Bram tot we zelf even een beetje tot rust zijn gekomen. Dan haalt Bart Bram op om bij ons koffie te drinken. Op tafel staat de foto van oma met kaarsjes en een roos. 


We vertellen Bram kort en in duidelijke woorden het verdrietige nieuws. Bram huilt hartverscheurend, hij zit snikkend op mijn schoot. De gevreesde gedragsescalatie blijft uit. 

Die gedragsescalaties zijn begrijpelijk want pure onmacht. Maar hoe begrijpelijk ook: het kan natuurlijk niet tijdens een begrafenis. Daarom besluiten we het anders te doen. 

Speciaal voor Bram hebben we met alleen de directe familie een extra bijeenkomst georganiseerd. In het rouwcentrum. Hij noemt het zelf 'de kleine begrafenis'. 

Ik heb prachtige bloemen gekocht. Dat hoort bij een begrafenis, ook bij een kleine.


Het kost veel moeite om Bram mee te krijgen vanuit zijn woning, ook al hebben we hem zo goed mogelijk voorbereid. Hij wil geen nette kleren aan, niet scheren en ook niet mee. Bart praat met hem en na bijna een uur is hij toch zo ver.

Als we bij het rouwcentrum aankomen, ziet Bram opa. 'Ik vind het zo verdrietig voor jou, opa', zegt Bram uit zichzelf. 

Als we bij oma komen, schieten we allemaal vol. Wij zien haar ook voor het eerst weer na haar overlijden. 

Bram streelt oma over haar hoofd en over haar handen. Hij is het meest vrij van ons allemaal. Hij zegt: 'oma, ik ga je zo missen!' En: 'dank je wel, oma.' Het is een prachtige toespraak.

Daarna moet hij even bijkomen. 

Voor we vertrekken gaat Bram nog één keer naar oma. Hij streelt oma door haar haar en geeft haar een kus. 

Na afloop gaan we een hapje eten. Bram is wat stilletjes. Wij ook. Toch is het ook gezellig. 

Bram ziet en ervaart ook ons verdriet. Het is niet alleen van hem maar van ons allemaal. Van ons samen. 

Bram is niet alleen. En ook hij mag geven. Aan oma en aan ons. En dat is belangrijk, ook als je een verstandelijke beperking hebt. 

Na afloop brengt Bart hem op de woning naar bed. Hij is rustig. In de dagen erna vertelt hij erover op zijn woning. Over zijn verdriet. Maar ook dat hij er soms niet aan denkt, bijvoorbeeld als hij televisie kijkt. 

Vandaag was 'de grote begrafenis'. Het was prachtig. Helemaal in stijl van mijn moeder, ze had het helemaal goedgekeurd, ik weet het zeker. 

Bram was er niet bij. Het had niet gekund, op zo'n moment kunnen we hem niet geven wat nodig is. Tunen op Bram als je zelf vol emotie bent en er ook moet zijn voor anderen: het kan gewoon niet. 

Al is zijn afwezigheid op zo'n moment ook pijnlijk. Bijvoorbeeld toen de kleinkinderen samen oma's mooie wilgentenen mand met de prachtige bloemen erop via een beukenlaantje de aula in brachten. Zij noemden bij hun speech ook zijn naam, zo was hij er toch bij. Zo trots op dat viertal en de partners van mijn neef en nicht!

Nu zit ik dit buiten te schrijven. Het is een zachte zomeravond. Naast veel verdriet voel ik ook voldoening. Het is bitterzoet. Gemengde gevoelens: verdriet, weemoed en trots door elkaar.

We hebben deze week als familie de eerste stappen gezet in ons rouwproces door samen prachtige rituelen uit te voeren. Samen zijn we kwetsbaar en sterk tegelijkertijd. 


Rob de Nijs: Vanaf vandaag


zondag 29 maart 2020

Welkom in Andersland


Tja, daar zitten we dan. Met zijn allen in Andersland.

Dat hadden we niet gedacht toen we elkaar nog geen drie maanden geleden een gelukkig nieuw jaar wensten. Al weer een paar weken zitten we in een bijzondere en onverwachte situatie. Een piepklein virus heeft onze hele samenleving ontwricht. Wereldwijd. Onverwacht zitten we met zijn allen in hetzelfde schuitje. Het Coronabootje.

Ieder mens maakt dit mee in zijn leven: iets wat de boel op zijn kop zet, een overlijden, ontslag op je werk, verlies van gezondheid. Er is vaak een moment waarop de boel 'opeens' anders is.

Ik ben de wereld waarin je dan verzeild raakt Andersland gaan noemen. Niet origineel: het komt uit de titel van een boek: 'De nar van Andersland',  geschreven door Ibis.

Zelf kwam ik meer dan twintig jaar geleden in Andersland terecht. Ik kwam aan de hand van mijn zoon, die ziek bleek te zijn en in de loop der jaren meervoudige beperkingen heeft opgelopen. Het was pittig, zeker de eerste jaren. Gelukkig ontdekte ik ook mooie zaken. Over al die zaken heb ik al die jaren dit
blog bijgehouden.

Speciaal voor deze quarantaineperiode zal ik de komende tijd weer op dit blog schrijven. Om verschillende redenen: als hart onder de riem voor de belangstellende lezertjes. Om te vertellen hoe het met zoonlief en ons gaat. En omdat ik nu tijd en gelegenheid heb om te vertellen over een aantal andere avonturen waarover ik niets heb geschreven, maar die zeker interessant zijn om te vertellen.

Maar laat ik nu beginnen met iedereen welkom te heten: van harte welkom in Andersland.

Ons aller leven staat op zijn kop. Niets is meer gewoon. Dat roept emoties op: angst, onzekerheid en verdriet.

Laat ik jullie drie geheimen van Andersland vertellen, die ik heb ontdekt en waar je misschien iets aan hebt.

Het eerste geheim is dat het belangrijk is kennis te vergaren. Kennis is macht, ook nu. Bij dit advies hoort een kanttekening: vergaar je kennis uit betrouwbare bronnen en ga niet de hele dag zitten googlen, lezen op allerlei sites. laat je niet opjagen door berichten op social media. Onthoud: hoe het bij jou/jullie zal verlopen, dat is niet te voorspellen.

Het tweede is: probeer grip op de situatie te krijgen. Doe wat jij zelf kunt doen om controle te krijgen. Controle hebben maakt zaken dragelijker. Vanuit dit gezichtspunt is zelfs begrip op te brengen voor de WCrolhamsteraars: ook dat is een poging om controle te krijgen. En als troost: in de VS hamsteren ze wapens, dat had ook gekund, dus laten we onze zegeningen tellen. Breng structuur in de dag. Bedenk scenario's die zich kunnen voordoen, en bedenk hier alvast een draaiboekje bij. Mocht je ziek worden, wie laat dan je hond uit, bijvoorbeeld.

Het derde geheim is: emoties zijn normaal, belangrijk om ze te zien en te koesteren. Maar probeer ook te bedenken dat er in principe maar twee smaken zijn: met de mondhoeken omhoog of met de mondhoeken omlaag. Niet iedereen is in de gelukkige omstandigheid om hierin te kiezen....maar als je het kunt, probeer dan de mooie dingen te blijven zien, dat de lente op uitbarsten staat, dat je kinderen kaarten maken voor de oude buurvrouw, dat je nu tijd hebt om dat boek te lezen....probeer het, al lukt het niet (altijd).

En als je niet weet, wat te doen, en je geest is donker....luister dan naar De Dijk en Solomon Burke:
https://www.youtube.com/watch?v=zwmBeMW6WJQ


zaterdag 2 juni 2018

26. Hoofd en hart



Als jong kind kon ik uren kijken, leerde ik patronen herkennen en verbanden zien. Bijvoorbeeld bij de bavianenrots in de dierentuin in Emmen, waar ik inzichten op heb gedaan die mij tot op de dag van vandaag met grote regelmaat binnenpretjes opleveren. Ja mensen, er zit veel meer aap in de mens (en vooral: meer zilverrug in veel mannen) dan je zo 123 zou denken.

Ik kan het niet helpen, ik ben geboren met een Analytisch Brein.

Uiteraard stond mijn analytische brein ook aan tijdens alle gebeurtenissen met Bram. En het hielp. Het hielp bij het in kaart brengen van de uitdagingen die er op ons pad kwamen en het hielp bij het vinden van oplossingen die bij hem en ons passen. Het hielp bij het vinden van de maatwerkoplossingen die Bram en wij nodig hebben.

Uiteraard zag ik met datzelfde analytische brein ook zaken die me verbaasden, die me soms blij of juist boos maakten, zaken waarvan ik dacht: ‘Hier ga ik het gesprek nog een keer over aan. Later, als er in mijn hoofd en hart ruimte voor is.’

Participeren kun je leren
Toen Bram twaalf jaar was, las ik een klein advertentietje in de krant. Er werd iemand gezocht die mee wilde praten in een klankbordgroep bij onze gemeente, de vacature betrof het onderwerp ‘hulpmiddelen’.  Ik wilde er graag meer over weten en schreef de gemeente. Ik werd uitgenodigd voor een gesprek en totaal onvoorbereid bleek ik een gesprek te hebben met wethouder Hermans. Na het gesprek bleek ik, bijna per ongeluk, lid van deze klankbordgroep. Niet lang daarna werd de klankbordgroep gesplitst in de wmo-raad en de klankbordgroep sociale zaken van onze gemeente, en zo zat ik na verloop van tijd in twee ‘participatie-organen’, in een tijd waarin dit iets nieuws was. En ik vond het leuk! Ik genoot van het contact met  de andere mensen in en buiten deze raden. Van hun verhalen,  van hun kracht en bevlogenheid. Ik genoot van de (vaak kleine) successen die we haalden, bijvoorbeeld als onze adviezen hun weg vonden in nota’s of in de werkwijze van de gemeente.

Ik leerde veel. Over wetten en regelgeving. Over de wijze waarop beleid tot stand komt, over de wijze waarop je daar invloed op kunt uitoefenen. Over hoe belangrijk informatie is en welke rol ‘timing’ daarin speelt. Dat participatie, zeker in die tijd, maar zeer zeker nog steeds, toch vaak iets is wat je gegund moet worden.

Ik vond het stoer van ambtenaren die met ons het gesprek aan gingen, gesprekken die soms emotioneel, en heel af en toe zelfs bedreigend moeten zijn overgekomen. Ik leerde dat de input soms gewaardeerd werd, en vaak ook niet. Ik leerde ook dat onze goedbedoelde adviezen niet altijd politiek goed uitkwamen. Of dat onze adviezen soms doelbewust werden gefrustreerd met de hulpmiddelen ‘tijdsklem’ of ‘informatieachterstand’. Het hielp enorm dat we goede ambtelijke ondersteuning hadden met een speciaal oog voor wat er ‘in de pijplijn zat’.

Ik  leerde ook de les die ik van thuis uit al kreeg: dat de toon de muziek maakt. En wat me daarbij hielp was mijn overtuiging dat al mijn gesprekspartners oprecht hun best wilden doen, dat iedereen goede bedoelingen heeft. Nou ja, bijna iedereen dan.

En vooral: ik leerde hoe weerbarstig de politieke en beleidsmatige wereld rond zorg en ondersteuning is.

Ik  leerde vooral ook dat het perspectief van de mensen waarom het gaat, vaak niet wordt meegenomen. Waarom dat zo is, dat is een vraag die me enorm bezig houdt, waar het antwoord ingewikkeld en uiteenlopend op is. Maar het heeft in belangrijke mate te maken met geld en met de vraag of met dat geld de juiste zaken op een efficiënte wijze worden gedaan. Met de verantwoording van de besteding van financiële middelen naar onze gemeenschap, die terecht en noodzakelijk is, maar waarbij we meer en meer vervallen in bureaucratie en controledrift, ingegeven door wantrouwen en gevoed door een desastreuze kokervisie en een heilig geloof in de maakbaarheid van de wereld.

Epilepsievereniging
In diezelfde periode ben ik ook actief geworden voor de epilepsievereniging. En daar leerde ik dat waar participatie op gemeentelijk niveau nog enigszins geborgd is, dit in de zorg rond kinderen als Bram helemaal niet is geregeld. Dit is helaas tot op de dag van vandaag het geval, en ik kan hier een boek over schrijven. Hoe zeer ook hier mensen hun best doen.
In die zes jaren voerde ik wekelijks telefonisch met twee tot drie ouders intensieve gesprekken, over de opgave die zij hadden om hun kind groot te brengen, hun kind met epilepsie en een intensieve zorgvraag.

Vaak sprak ik die mensen in een crisissituatie, bijvoorbeeld direct na de diagnose. Of tijdens een onverwachte en ingrijpende spoedopname. Ik sprak met hen over problemen over veiligheid van hun kind, de problemen met de ontwikkeling en het moeilijk verstaanbare gedrag, school, dagbesteding en het vervoer. Of de oververmoeidheid van ouders, hun relatie en seksualiteit. Over hun kinderwens. Over hun verdriet. Over het onbegrip in hun omgeving. Over de combinatie werk en zorgen, waarbij in bijna alle gevallen een van de ouders zijn/haar werk op moet geven. Over de gekmakende bureaucratie. Over het moeten aanpassen aan álle systemen, variërend van die van de apotheek tot aan die van het ziekenhuis en de zorgverzekering. Over de onzekerheid van leven met onbeantwoorde vragen over het verloop van de aandoening en de eventuele erfelijkheid ervan. Over nog veel en veel meer.

Opvallend vond ik dat de vragen over epilepsie veruit in de minderheid waren. Opvallend vond ik dat zaken die soms een grotere impact hadden op de kinderen, hun ouders en broertjes en zusjes, onbesproken bleven in de spreekkamer, maar ook bij de belangrijke stakeholders binnen de epilepsiezorg. Dat er geen aandacht voor was, en geen oplossing. Of is het andersom: is er sprake van handelingsverlegenheid, want geen oplossing? En dus hebben we het maar niet over?

De gesprekken met ouders hebben me gevormd. Ik heeft me geraakt dat zo veel ouders mij in vertrouwen hebben genomen en soms zeer persoonlijke dingen hebben verteld. Ik heb er veel van geleerd, als belangenbehartiger maar natuurlijk ook in mijn rol als moeder van Bram.

Ik neem al deze ‘input’ en leerpunten mee in mijn rugzak en gebruik het bij mijn werk als volksvertegenwoordiger in de gemeente Haarlemmermeer, en als voorzitter van de stichting die ik heb opgericht. Het is mijn oprechte overtuiging dat we veel en veel meer moeten luisteren naar mensen, dat we naast mensen moeten gaan staan, en op zoek moeten naar het maatwerk dat past bij deze unieke persoon en zijn omgeving.

Het is tijd om ons beleid, onze regels en onze systemen zo aan te passen, dat we de mensen om wie het gaat weer in beeld hebben.  Het kan niet anders dan dat het ook gaat gebeuren, want we hebben ook als Nederland het VNverdrag voor mensen met een beperking geratificeerd, de inclusieve samenleving staat hoog op de agenda. Er worden talloze congressen en cursussen  over Value Based Healthcare en patiëntgerichte zorg georganiseerd (overigens veelal uitsluitend bedoeld voor professionals). En: waar we in ons land zo hoog opgeven over kennis, daar vergeten we heel vaak ervaringskennis.

Ik ben een optimist en ik kan me niet voorstellen dat we over pakweg tien jaar terug denken aan deze tijd en dan niet verbaasd zijn dat veel mensen in 2018 nog dachten dat ze goed beleid konden maken zonder de input van de mensen voor wie dat beleid bedoeld is.

Binnen patiëntenorganisaties/koepels klinkt dit geluid sterker en sterker. Ik zing graag mee in dit koor. Het zal bijvoorbeeld de kernboodschap zijn van mijn lezing op het grote internationale epilepsiecongres in Wenen deze zomer. Ik vind het ontzettend spannend om op dat congres niet alleen vanuit mijn analytische brein te spreken maar vooral ook vanuit mijn hart als moeder en als belangenbehartiger. Maar ik ga het tóch doen….hadden ze me maar niet moeten uitnodigen!

dinsdag 6 februari 2018

Zorg delen


'Nee, dat is niet mogelijk', zegt de neuroloog die Bram al sinds hij drie jaar is behandelt, als ik hem vertel dat Bram naar een andere woning gaat verhuizen. 'Ik heb met mijn collega's de woningen verdeeld, en aan deze woning is iemand anders verbonden'.

Ik ben er even stil van. En opeens schieten de tranen me in de ogen. Negentien NEGENTIEN jaar was deze arts onze rots in de branding. 

Hij liep met ons op, besprak met ons uitslagen, medicatiewijzigingen. Dacht mee over oorzaken van de epilepsie. Ging met ons in gesprek over wat ik 'duivelse dilemma's' ben gaan noemen.

Kwam opdraven als Bram weer eens in een nonconvulsieve status epilepticus zat. 'Ik sta nu nog in de tuin, ik ben er over een half uur!' 'Nee, natuurlijk vind ik het niet vervelend als je belt, ik geef je mijn nummer voor dit soort situaties.'

En ook: bij hem kwamen we, met onze hele jonge Bram, toen nog maar drie jaar. Nog zonder helmpje. En nog helemaal 'een goed kind'. Behalve dan die klote-epilepsie. 

Ik memoreer wat er gebeurde tijdens dat eerste gesprek. Dat Bram toen in de ficus klom. Een grote plant op een tafeltje. 'Is goed hoor', zei hij toen we Bram probeerden af te remmen.

En nu, na bijna 2 decennia, is er een soort van afscheid. Is Bram meervoudig-gehandicapt. En heeft hij nog altijd aanvallen, die niet te behandelen zijn. Het doet pijn terug te denken aan ons optimisme van het begin.

En zit ik wéér in zijn spreekkamer, op deze ochtend. We maken weer een nieuw plan. Een plan voor Bram. Een plan dat waarschijnlijk niet gaat helpen, maar niet geschoten is altijd mis.  

Ik zit daar voor het laatst. 

Het voelt gek. Weemoedig. 

En ook: dankbaar. Want zorg delen is niet altijd makkelijk, maar soms wel. 



Antony and the Johnsons - Epilepsy Is Dancing

maandag 15 januari 2018

25. De kaarten leggen




Bart en ik doen het met regelmaat: de kaarten op tafel leggen. Spreekwoordelijke kaarten dan. Met die kaarten brengen we letterlijk in beeld wat er speelt in ons leven, en in het leven van onze kinderen. 

Na de lange opname van Bram, met de verdrietige uitkomst, moeten Bart en ik in gesprek met elkaar. Hoe gaan we vanaf hier verder als gezin? Wat staat er op de kaarten die we nu leggen?

De ‘belangenkaarten’
Bart en ik voeren allereerst gesprekken over wat Bram en onze dochters nodig hebben om op te groeien tot gelukkige volwassenen. 

Voor Bram is dat een ander verhaal dan voor Eva en Femke. Bram heeft voor alles tenminste nabijheid nodig van een volwassene. Hij moet letterlijk én figuurlijk veilig zijn. Bram kan door de aanvallen bijvoorbeeld vaak niet zelfstandig eten of drinken, bij iedere slok en hap is hulp nodig. Ook in andere situaties moet er, op geleide van hoe het gaat met zijn aanvallen en/of gedrag, nabijheid zijn en regelmatig ook overname van taken. 

Bart en ik vinden het daarnaast belangrijk dat Bram ervaringen opdoet, die hem een fijn gevoel geven. Er is (met de beste bedoelingen) thuis en op school vooral ingezet op wat niet goed gaat, op wat hij niet kan. Het is hoog tijd voor succeservaringen. 

Bram is bovendien slap en mager, hij moet bewegen en lekker buiten spelen en op zijn skelter fietsen. En op zijn leeftijd (hij is dan twaalf jaar) hoort daar ook bij dat je niet telkens met je moeder gezien wordt. 

Eva en Femke zijn ‘gewone’ kinderen. Zij moeten dus kunnen leven als ‘gewone’ kinderen: vriendjes en vriendinnen mee naar huis nemen, opgehaald worden na het spelen, naar zwemles, naar muziekles. Femke en Eva, dan zes en negen jaar oud, verdienen aandacht. Ze verdienen ouders die niet altijd gestressed zijn. Ze verdienen het om niet altijd geconfronteerd te worden met starende blikken vanwege hun broer. Ze verdienen het om gehoord en gezien te worden. 

Bart en ik praten over wat Bart nodig heeft om de combinatie van zorg en werken vol te houden. Over wat ik nodig heb. Het is een feit dat de zorg voor Bram ons zeer zwaar valt. Niet of onvoldoende slapen, veel aanvallen, gedrag, veel zorgen, omgaan met onverwachte zaken, altijd alert zijn, en daarnaast nog de zorg voor een jong gezin en werken, het is pittig. Wij staan al jaren in de overlevingsstand, en zo doorgaan is geen optie.

Wenskaarten
Er zijn kaarten met daarop de belangen van Bram, van Eva, van Femke, van Bart en van mij. Er zijn kaarten met wénsen. Wensen voor onze kinderen: een fijne jeugd hebben, opgroeien tot volwassen mensen die hun plek op de wereld goed kunnen innemen. En wensen voor ons: ik wens bijvoorbeeld dat ik nooit meer alleen thuis ben met drie kinderen. Ik zou heel graag een paar dagen per week ‘zorgenloos’ willen zijn om buitenshuis wat te kunnen betekenen (echt weer aan de betaalde arbeid durf ik voorlopig nog niet). Bart wenst dat hij rustig naar zijn werk kan gaan, en tijd heeft voor sport en hobbies. We wensen dat we tijd voor elkaar hebben, en dat we uitgeruster zijn. 

Oplossingskaarten
Nu we de belangenkaarten en de wensenkaarten hebben gelegd, is het tijd voor de kaarten met oplossingen. Er is met dank aan het maatschappelijk werk van de instelling een mooie kaart beschikbaar gekomen, en die is dat er eindelijk een goede zorgindicatie voor Bram is gekomen. Met het beschikbare persoonsgebonden budget (PGB) kunnen we zorg, ondersteuning en logeerdagen inkopen. 

Dat geld is cruciaal want zonder financiële middelen kunnen we geen structurele oplossingen vinden voor de knelpunten in ons gezin. Dat staat haaks op wat politici en beleidsmakers soms wel eens schijnen te denken: dat er vanzelf voldoende hulp komt vanuit familie, vrienden en bekenden. Natuurlijk is er wel degelijk hulp geboden, met name door mijn ouders. Maar de realiteit is weerbarstig en het aanbod van met name vrienden, buren en bekenden is vrijwel afwezig. Dat verwijten wij niemand: de hulp die nodig is, is te veel, te zwaar, te langdurig.

Wat wij bovendien lastig vinden: van wederkerigheid vanuit ons richting de beoogde (en schaarse) vrijwillige hulpverleners kan geen sprake zijn. Er is géén ruimte om ‘iets terug te doen’. 

Feit is ook dat als familieleden en vrienden gaan zorgen, de verhoudingen veranderen. Vrienden zijn, de zorg op je nemen en tegelijkertijd feedback op de uitvoering van de zorg geven en ontvangen, en vrienden blíjven? Lastig! (Schoon)ouders die veel in huis zijn om te helpen zorgen, worden mede-opvoeders van je kinderen. Waarbij nog komt:  de natuurlijke loyaliteit aan het ‘eigen kind’ kan de relatie met het schoonkind onder druk zetten, en veel stress veroorzaken. Ik neem mijn pet af voor de families waar dit goed lukt. 

We vinden onze eigen, passende oplossingen door de gehele week door te spreken en per tijdsblok te kijken welke oplossingen er zijn voor de uitdagingen en de wensen. 

De ochtenden bijvoorbeeld: opstaan, iedereen wassen/douchen en aankleden. Ontbijten. Eva en Femke naar hun school brengen, Bram naar zijn school brengen. We willen in de ochtend geen hulp van derden in ons gezin. We spreken af dat Bart meteen gaat douchen en ik in pyama het ontbijt maak, de meiden wakker maak en daarna Bram. Eva en Femke kleden zichzelf aan, ik kleed Bram aan. Als iedereen aan tafel zit, ontbijt ik snel, en smeer daarna boterhammen voor de kinderen. Daarna snel wassen en aankleden. Bart gaat pas naar zijn werk als ik weer beneden ben. Ik breng eerst Eva en Femke naar school, en ga daarna door met Bram naar zijn school die later begint. 

Na schooltijd: Bram komt voortaan met het schoolvervoer naar huis. Op maandag, dinsdag en vrijdag komt er na schooltijd iemand die zich met Bram bezighoudt, zodat ik tijd en aandacht kan geven aan de meiden en kan koken. Op maandag en dinsdag eet de hulp mee en blijft totdat Bram in bed ligt. Op vrijdag is Bart op tijd thuis. 

Op woensdag gaat Bram na schooltijd naar het logeerhuis op het instellingsterrein waar hij ook naar school gaat. Hij blijft daar ook donderdag slapen en komt vrijdag na schooltijd weer terug. Op de dagen dat Bram logeert, is het logeerhuis ook ‘achterwacht’: als hij niet naar school kan of van school gehaald moet worden, dan doet het personeel van het logeerhuis dat. Zij ondersteunen daarnaast op cruciale momenten op school, zoals bij het douchen na de gym en bij de kooklessen. 

Op zaterdagochtend komt er twee uur hulp. Dan kunnen wij samen even boodschappen doen. Of gewoon een kop koffie drinken. Of de hond uitlaten. 

We zoeken en vinden goede hulpen. Een paar studenten. Een lieve mevrouw via een instelling. 

We hebben ook bedacht wat we graag willen afspreken met onze nieuwe hulptroepen. Daar hoort bijvoorbeeld bij dat ze flexibel zijn. Tijdens de schoolvakanties is het bijvoorbeeld fijn als ze op andere tijden kunnen komen. We spreken ook af dat ze vertrouwelijk omgaan met informatie over ons gezin. Ze zijn immers werkzaam binnen ons gezin, en dat is best intiem. 

Ongeveer een half jaar na het leggen van de kaarten is ons zorgteam op orde en is iedereen ingewerkt. Dat geeft de rust en ruimte waar we zo naar op zoek waren.

‘He deals the cards to find the answer.
The sacred geometry of chance’

dinsdag 5 december 2017

24. Naar het VSO-IBL





Rust roest. Dat vind ik tenminste. Ook omdat er natuurlijk geen sprake kan zijn van een langdurig zwelgen in verdriet en tranen. Dat gaat gewoon niet met drie kinderen. 

Dus: aan de slag!

Wat eigenlijk heel fijn is, is dat het wel lijkt of de weg nu weer open ligt. Open voor nieuwe gedachten, nieuwe inzichten, nieuwe gesprekken.

Bart en ik laten Bram testen door een neuropsycholoog. Het is een zeer uitgebreide test, die speciaal voor Bram in twee sessies wordt afgenomen. Bram doet zijn best, maar uit de test komt duidelijk naar voren dat Bram (hij is dan twaalf jaar) functioneert op het niveau van een kleuter. Dat er sprake is van een disharmonisch ontwikkelingsprofiel, waarbij zijn taalproductie veel hoger ligt dan zijn taalbegrip. Dat hij tot twintig kan tellen, en niet kan lezen en schrijven. Dat er veel mis is met de ontwikkeling van Bram.

Met de testuitslag begeef ik me naar school. Daar mag ik me een dag later ‘met spoed melden om over de schoolcarrière van uw zoon Bram te spreken’. In het gesprek wordt mij verstaan gegeven dat het ‘enorm zielig is als Bram nog langer wordt blootgesteld aan een strak leerregime, gericht op leren lezen en schrijven en rekenen.’ En: ‘Als ik daar zo door het raam naar uw zoon kijk, mevrouw, dan heb ik diep medelijden met uw zoon’, zo wordt mij verteld.

Ik vind het uitstekend. Ik verzuim zelfs (geheel tegen mijn natuur in) om in dit overleg te bespreken ‘wie van de aanwezigen ook al weer dit onderzoek heeft geregeld. En betaald.’ Zo opgelucht ben ik dat er eindelijk een einde komt aan de druk die er op school op Bram wordt gezet. 


Al een paar jaar willen we dat Bram op school naar een speciale afdeling gaat. Een afdeling waar hij wordt aangesproken op wat hij wél kan, en niet telkens op wat hij niet kan. We hebben al langer in de gaten, dat Bram geen wiskundige gaat worden, en eerlijk gezegd vinden we ‘chef konijnenhokken’ al lange tijd een lonkend toekomstperspectief. Gelukkig zijn, op dit moment, dat is wat telt. En dat Bram op school onder zware druk staat merken we bijna dagelijks als hij overstuur uit de taxi komt. Er zijn dagen dat ik een half uur op hem moet liggen om hem na thuiskomst te kalmeren. 

De cursus ‘omgaan met teleurstellingen’ gaat wél door

Na die zomervakantie gaat Bram naar het Voortgezet Speciaal Onderwijs, naar de IBLafdeling (Intensief Begeleide Leerlingen). Juf Gerda en juf Jolein voelen Bram en ons precies aan. Wij gaan samen voor het geluk van Bram. Het geluk van vandaag, en het geluk in de toekomst. En dat is niet hetzelfde. 

De inzet is vooral gericht op de  sociaal-emotionele ontwikkeling van Bram. Hij moet leren omgaan met teleurstellingen, zo heet het in ons jargon. Want teleurgesteld is Bram nogal eens als er zaken anders gaan dan verwacht. Dan loopt hij weg, schopt, slaat en schreeuwt. De juffen werken er (samen met Bram en ons) jarenlang aan om dit gedrag, dat zijn interacties met andere mensen enorm in de weg staat, om te buigen. 

Juf Gerda verzint zelfs een truuk, ze maakt een toverdoosje voor Bram. Samen met zijn klasgenoten bedenkt Bram wat je kunt doen als je eigenlijk boos wilt worden. Je kunt een hond aaien, naar muziek luisteren, tot tien tellen, en nog veel meer. Zodra Bram boos is, wordt hem het toverdoosje aangeboden. Het helpt lang niet altijd, maar de onderbreking zorgt er (na jaren trainen) voor dat er een opening is om met Bram te spreken, het geeft hem de kans zelf een ‘escape’ te zoeken als het hem allemaal te veel wordt. 

Naar school met aanvallen

Een ander punt waarover school en wij overeenstemming moeten bereiken is dat Bram wél naar school gaat, ook als hij heel veel aanvallen heeft. Dat is niet vanzelfsprekend, zelfs niet op deze school, die gespecialiseerd is in onderwijs aan kinderen met een ernstige vorm van epilepsie. De school is er eigenlijk niet echt op ingericht, en ook leeft het idee dat het eigenlijk zielig is om op school te zijn met veel aanvallen. Maar de realiteit is dat Bram zo verschrikkelijk veel aanvallen heeft, dat hij elke dag thuis zou zitten, als we ons hierdoor zouden laten leiden. En het allerbelangrijkste: Bram is verdrietig als hij thuis is, omdat hij dingen mist. Hij wíl naar school.

Nu is het aan ons om te bedenken hoe we dat gaan regelen, hoe we zorgen dat het wél kan. De oplossing zit hem in maatwerk. Letterlijk maatwerk, want er moet een goede stoel komen waar Bram in vast zit in de klas. Dan kan zijn helm af en zit hij veilig, ook met aanvallen. Het is vervelend om hier te moeten schrijven dat de medewerking van de speciale zorgcoördinator van de school nihil was. Maandenlang beperkt de voortgang zich tot ‘besproken in het managementteam’ en ‘nog geen uitsluitsel’. 

Ik maak er zelf werk van, en zorg voor een budget via het UWV, dat was toen mogelijk. Waar de zorgcoördinator voor een paar maanden oponthoud heeft gezorgd, zonder letterlijk een letter op papier te zetten, lukt het mij om binnen zes weken het budget aan te vragen, te krijgen, een stoel te bestellen en te laten afleveren. Ik ben zo boos (niet alleen hierom) dat ik de directie van de school meedeel dat deze meneer zich nooit meer met Bram mag bemoeien. Ik wil hem gewoon niet meer ontmoeten, het is iemand die tijd kost, stagneert en daar heb ik geen geduld (meer) voor. 

Maatwerk moet er ook komen in de begeleiding. We hebben inmiddels een goede indicatie voor Bram gekregen. Daarmee kunnen we zorgen dat er op bepaalde momenten (bijvoorbeeld bij het douchen na gym en bij de kooklessen) speciaal voor Bram begeleiding aanwezig is. 

Bart en ik leveren samen ook maatwerk. We zorgen dat we altijd bereikbaar zijn en we spreken af wie er achterwacht heeft. Dan kunnen we Bram halen als het écht niet meer gaat. Op andere dagen is het logeerhuis vlak naast de school achterwacht, we spreken af dat zij Bram op die dagen kunnen  halen als dat nodig is. 

Maatwerk leveren ook juf Gerda en juf Jolein. Wat zijn we blij met hun inzet en vooral met de liefdevolle begeleiding van Bram. Uit alles blijkt dat ze Bram een fijne vent vinden. En dat heeft Bram nodig. En dat hebben wij nodig. Het leven is lichter nu we er anders naar kijken. 

You can add up the parts
but you won't have the sum
You can strike up the march
on your little broken drum
Every heart, every heart to love
will come but like a refugee
Ring the bells that still can ring
Forget your perfect offering
There is a crack, a crack in everything
That's how the light gets in.