‘Busje komt zo, busje komt zo, nog eventjes geduld want
busje komt zo!’
Aan dit liedje, dat in Bram’s geboortejaar een hit was (heb
t even opgezocht), moet ik vaak denken. En helaas: zelden als ik in de stemming
ben om te lachen, te gieren of te brullen.
Als gehandicapte heeft Bram al jaren recht op vervoer.
Zo mocht hij als vierjarige mee met het schoolvervoer van
Leiden naar zijn school vlakbij Heemstede.
Ik meen het oprecht als ik zeg dat het fantastisch is dat dit
in ons land mogelijk is (was, vrees
ik).
Jammer alleen dat het taxibedrijf in zijn bedrijfsvoering
geen rekening kon of wilde houden met de aard van de vracht, namelijk
kwetsbare en zieke kinderen. Er is een rechtstreeks verband tussen de bedrijfsvoering van het
taxibedrijf en onze verhuizing naar het mooie H.
Vele jaren bracht ik Bram zelf naar school. En haalde ik hem
zelf weer op. Met op de achterbank twee andere kinderen, die ook hun
(speel)wensen, hobby’s en zwemlessen hadden. Zij zijn er de reden van dat ik op
een gegeven moment een compromis moest sluiten, en hem deels met het
schoolvervoer moest laten meegaan.
Ook weer: geweldig dat dit allemaal kan. Maar wat jammer dat
het allemaal gepaard gaat met een enorme berg bureaucratie, lees bijvoorbeeld
eens hier.
Heb er wel een nieuw woord aan overgehouden: inregelweken.
Dat was de term die alle chauffeurs en de mevrouw van de centrale gebruikten om
uit te leggen waarom het ieder schooljaar weer een week of zes duurde voor de
zaak letterlijk op de rit was, en Bram weer met een vaste groep kinderen, op
een vaste tijd, met een vaste chauffeur op weg kon naar school. Gek genoeg kwam
men vrijwel altijd uit op dezelfde kinderen, dezelfde tijd en dezelfde
chauffeur als het jaar ervoor.
Best fijn, als je heel veel behoefte hebt aan structuur. Waarin
je thuis en op school optimaal in wordt voorzien. Jammer wel, dat alle
inspanningen dan teniet worden gedaan door de ‘inregel’perikelen van de
taxicentrale.
Best wel jammer ook dat er aan het begin van elk schooljaar
dagen waren dat Bram na schooltijd een klein uurtje lag te gillen in de gang,
met mij bovenop hem om te voorkomen dat hij de boel aan gort zou slaan. In zo’n
toestand heb ik wel eens de taxicentrale gebeld, en de hoorn bij Bram gehouden. Gek genoeg waren de inregelweken de dag erna teneinde.
Nu zit Bram op dagbesteding. Om daar te komen moet Bram
gebruik maken van het vervoer van de dagbesteding. En gelukkig levert ook dat
weer de nodige uitdagingen op.
Zo is het tarief feitelijk ontoereikend. Voor acht euro per dag
moet hij heen en weer. Acht euro, voor twee maal een ritje van pakweg zeven
kilometer. Samen met vier andere gehandicapte jongeren. Die allemaal ergens anders wonen.
Je hoeft geen econometrist te zijn om te
begrijpen dat veertig euro te krap is om het busje en de chauffeur te betalen. De
dagbesteding moet er op toeleggen.
Een reflex was om dit een probleem van de ouders te
maken. We kregen een uitnodiging om als ouders samen te bespreken hoe dit
probleem te tackelen. Het voorstel dat voorlag was dat wij onze
kinderen zelf gingen brengen, op een bepaalde dag. Zodat de taxi die dag niet hoefde
te rijden.
Dat klinkt logisch, toch! En het klinkt vast erg asociaal
als ik zeg dat we geweigerd hebben om naar dat gesprek te gaan. Toch is dat zo,
en ik leg graag uit waarom.
Bart en ik zijn de mantelzorgers van Bram. Hij is ieder
weekend thuis, we doen zijn was, zijn administratie, gaan met hem naar de
dokter, de fysiotherapeut, de helmenman, naar het ziekenhuis. We staan stand-by
als er problemen zijn, zitten op de spoed als er op de dagbesteding of op de
woning ongelukjes gebeuren. We bellen hem dagelijks, zijn gesprekspartner voor
alle mensen rond hem.
En: wij hebben hiervoor zestien jaar lang thuis verzorgd,
dag en nacht.
Dat heeft een grote impact gehad op ons allemaal. Op Bart
die daarnaast altijd trouw naar zijn werk is gegaan. Op mij, ik heb mijn carrière
vaarwel gezegd, en heb de draad nu weer opgepakt. Op onze dochters, die hun hele leven lang op de tweede plek
stonden.
Wij zijn en blijven zijn mantelzorgers. Dat is wat anders
dan een vrijwilliger, die wat nadrukkelijker zijn grenzen kan aangeven. Maar
ook voor ons geldt dat er grenzen zijn, en dat wij die mogen trekken.
Zo pakt het dus uit, dat beroep op mantelzorgers, dat zo
fraai in alle recente beleidsstukken staat.
Mantelzorgers willen dat het hun naasten zo goed mogelijk
gaat. Wij zijn de schakels die nooit op rood mogen staan. Dat is iets wat wij
onszelf van nature opleggen. Het is heftig om met jezelf in gesprek te gaan
over wat je wel en wat je niet kunt/wilt leveren. En vaak komt dat gesprek pas
als je veel teveel hebt gegeven.
De veranderingen in ons sociale stelsel maken dat anderen,
ook gemeentes en instellingen, met mantelzorgers in gesprek zullen gaan over
wat zij kunnen leveren. Het gevaar daarvan is dat mantelzorgers verder gaan dan
zij kunnen, omdat dat sociaal wenselijk kan voelen. Of omdat er druk op hen
wordt uitgeoefend. Of omdat er zonder hulp geen andere optie is.
De gemeente, de instelling, en al die andere gesprekspartners hebben geen idee wat er allemaal op het bordje van de mantelzorger ligt. Dat overzicht heeft de mantelzorger alleen zelf.
Over grenzen van mantelzorgers heen gaan, levert op korte
termijn misschien winst op. Maar op langere termijn is het zeer risicovol. Voor
de kwetsbare netwerken van zorgvragers en mantelzorgers. En voor de maatschappij
als geheel in economische zin, maar vooral: in morele zin.
Laten we met elkaar kijken hoe we mantelzorgers kunnen
helpen. Laten we wat doen aan alle bureaucratie. En zorg dat er voor regelingen
zoals dat vervoer voldoende geld beschikbaar is, dat het echt een ontlasting is
voor mantelzorgers, en geen bron van irritatie en stress.
Ik had het bijna zelf kunnen schrijven, mooi maar zwaar, gelukkig zijn we nu een stuk ontlast door een prima opvang!
BeantwoordenVerwijderen