dinsdag 11 oktober 2016

In het ziekenhuis (tijdreis, deel 5)




Bram

In het ziekenhuis, leer ik al snel, gaat het maar om één ding: de aandoening waarvoor je daar bent. Later zal ik gelukkig ervaren dat de manier waarop men in het Maria Gasthuis omgaat met kinderen en ouders wel erg zakelijk en afstandelijk is.

Als ouders proberen wij het Bram in het ziekenhuis zoveel mogelijk naar zijn zin te maken. Bram is natuurlijk niet echt ziek, hij functioneert tussen de aanvallen door volledig normaal. Hij wil spelen, voorgelezen worden en TVkijken. Gelukkig is er een prachtige speelkamer, en daar brengen we vele uren door. Wij mogen de afdeling niet verlaten, jammer genoeg. Wat had ik graag even met Bram een kopje koffie in het restaurant gedronken. Of buiten even een frisse neus gehaald.

Vanwege de andere kinderen die wel echt ziek zijn moeten we proberen hem rustig te houden. Maar Bram is gewoon een jongetje van 3 jaar, dat lekker wil bewegen. Rustig houden lukt dus niet altijd, en dan rent Bram er vandoor. Daar gaan we, Bram en ik, rennend door de gang en de zalen. Ik probeer hem te vangen. Sommige mensen vinden het leuk, maar er zijn andere mensen die het heel vervelend vinden. Zoals de oma van een heel ziek meisje. Als ik Bram 'gevangen' heb, lopen we langs het bed van haar kleindochter. Daar houdt ze mij staande. ‘Waarom bent u hier eigenlijk?’, vraagt ze boos, ‘uw kind mankeert niets. Hij is niet ziek.’

Ik lees Bram eindeloos voor. Zoals het prentenboekje over het heksje dat haar schoenen versiert. Of het boek over Woeste Willem, een zeerover die eigenlijk niet kan zwemmen. We kijken TV: vooral naar Winnie the Pooh.

Bram lijkt van de aanvallen weinig mee te krijgen. Wel als hij zich bezeert na een valaanval, maar ook dan is hij snel te troosten. Al met al gaat het met het kind Bram goed. Maar zijn aanvallen komen niet onder controle.

Ons gezin

Hoe is het met ons gezin, nu we opeens zijn geconfronteerd met al dit gedoe? Nu alles opeens helemaal om Bram draait? Nu we opeens 24 uur per dag bij Bram in het ziekenhuis moeten blijven?

Eva is al snel nadat Bram werd opgenomen door mijn ouders opgehaald. Mijn ouders vertroetelen onze baby die nog geen 5 maanden is. Dat voelt heel raar, ook omdat we haar weinig kunnen zien. In onderling overleg hebben we besloten dat we haar liever niet in het ziekenhuis willen hebben, zeker niet op de kinderafdeling. Er waart daar van alles rond, en Eva is nog erg kwetsbaar.

Eva wordt door mijn ouders prima verzorgd. Stiekempjes genieten zij erg van haar aanwezigheid. De aanleiding is niet leuk, maar welke grootouders krijgen de kans om zo’n klein babietje zo’n tijd bij zich te mogen houden? Uiteindelijk zal Eva een complete maand bij opa en oma blijven.

Bart zit ongelukkigerwijs net voor zijn jaarlijkse tentamen voor zijn opleiding. Dat examen wordt slechts een keer per jaar afgenomen, in november. Als hij het nu niet doet, duurt het een jaar voor hij het nogmaals kan doen, en dan kan hij zijn opleiding niet afronden. Bart ervaart een grote druk. Hij gaat toch zoveel mogelijk gewoon naar zijn werk, en studeert op alle momenten als dat kan. Bijvoorbeeld bij Bram als hij mij ’s avonds een periode komt aflossen.

Ikzelf heb mijn stage en de opleiding gebeld en gemeld dat ik voorlopig niet kan komen. Ik ben vrijwel de hele dag bij Bram, en slaap er alle nachten. Net als Bart functioneer ik op de automatische piloot, wij leven van aanval tot aanval, van dag tot dag. Wij spreken elkaar nauwelijks. En als het toch lukt, gaat het alleen over de praktische zaken.

Wat er met Bram aan de hand is, en wat dat met ons doet, daarvoor is letterlijk en figuurlijk geen tijd en ruimte.

Hulp uit Spanje

Bart heeft contact gezocht met zijn ouders. Zij zijn een paar maanden geleden naar Spanje vertrokken, en begeleiden daar de bouw van hun nieuwe huis. Dat verloopt allemaal veel langzamer en vooral ook rommeliger dan gepland, wat een bron van stress is.

Bart heeft gevraagd of zij ons kunnen helpen, of zijn moeder niet een tijdje naar Nederland kan komen, om in het ziekenhuis op Bram te helpen passen. Een paar dagen nadat Bram is opgenomen stopt er bij het Maria Gasthuis een taxi. Mijn schoonmoeder is aangekomen. Ik ga haar beneden ophalen. 

Als we boven komen, lopen we naar Bram toe. Hij ligt op bed, maar meteen nadat we hem hebben begroet, krijgt Bram een grote aanval. De verpleging komt aanlopen, de gordijnen gaan dicht om Bram’s bed, en oma wordt naar de gang gestuurd om te wachten. Voor oma een zeer confronterend begin van haar hulpactie

Mijn schoonmoeder lost mij elke dag een paar uurtjes af. Dat is fijn, want Bart en ik kunnen alle hulp gebruiken. Jammer genoeg ontstaan er ook spanningen tussen mijn schoonmoeder en ons. Spanningen die ik nu, 18 jaar later, beter kan begrijpen. Zij is immers hals over kop vertrokken, laat letterlijk een bouwval achter. En ze komt terecht in een zorgelijke en verdrietige situatie. Ook wij reageren anders dan normaal. Maar op dat moment levert dit spanning op die we er echt niet bij kunnen hebben.

Met ontslag

Na drie weken opname wordt Bram voor het eerst in zijn jonge leventje ontslagen. Uit het ziekenhuis wel te verstaan. Niet omdat het zo goed gaat: in Bram’s toestand komt geen verbetering, hij heeft nog steeds veel aanvallen, het zijn er wel minder dan eerst. Maar er staan geen onderzoeken meer gepland en wij dringen zelf aan op vertrek: de opname voegt niets meer toe en ons gezinsleven is nu lang genoeg op de proef gesteld.

Voor we naar huis gaan, hebben we een gesprek met dokter Kortekaas. Voor het eerst spreken we hem op zijn eigen spreekkamer, en niet in de behandelkamer op de kinderafdeling. Dokter Kortekaas* zit achter een enorm houten bureau. Voor hem ligt een dik medisch handboek, ik kan de titel niet lezen.

Dokter Kortekaas heeft een aantal belangrijke mededelingen. Om te beginnen heeft hij een diagnose gesteld: Bram heeft gegeneraliseerde epilepsie met myoclonieën. Wat dat betekent, wordt ons niet uitgelegd. Later begrijp ik wat hij bedoelt: gegeneraliseerd betekent dat bij de aanvallen de gehele hersenen mee doen. En myoclonieën zijn spierschokken.

Uit de onderzoeken is niets afwijkends gevonden. Urine, bloed en ruggemergvocht zijn helemaal normaal. En ook de CTscan was helemaal gewoon.

De behandeling van Bram wordt gewijzigd. Omdat er nog steeds aanvallen zijn, wordt de depakine afgebouwd en krijgt Bram een ander medicijn: tegretol.

Wij kunnen hem wekelijks een verslag faxen over de aanvallen van Bram. Via de polikliniek horen we dan de tijd waarop wij met hem een belafspraak hebben.

Ik krijg een hand van dokter Kortekaas. Ik pak de spullen in van Bram, neem afscheid van Wouter en Bianca, de verpleging en zaalarts Marieke. Dan vertrekken we naar huis. Het is heerlijk om uit het strakke ziekenhuisstramien te zijn.

Over de inhoud van mijn rugzak:
Houden:De observatie dat wij als ouders helemaal geen voorlichting kregen over epilepsie, we wisten echt helemaal van niets! Ook na de diagnose kwam er geen brochure, was er geen voorlichting over aanvallen en wat je moet doen als het uit de hand loopt. Erger eigenlijk is dat later zou blijken dat ook de kinderarts heel weinig van epilepsie wist. 
En: wat ook toen al bleek: epilepsie heb je niet alleen! Bram had de aanvallen, maar wij, ons gezin, en de opa's en oma's kregen er ook mee te maken. Het had (en heeft) een grote impact op ons allemaal.
En tot slot: ik realiseer me nu weer hoe zwaar het was. Dat is iets wat ik zo graag zou willen zeggen tegen al die professionals die zich met 'ons soort ouders' bezig houden....bedenk onder welke druk ouders staan en pas je een beetje aan. Het helpt al enorm als je je afspraken nakomt, en meedenkt over oplossingen voor de problemen die er voor ouders bijkomen. Zoals niet eens even naar het toilet kunnen.... later in dit blog meer hierover....
De rol van de familie, die verdient meer aandacht.
Weg: De nare herinneringen aan deze weken opslaan op externe schijf, schijf wegleggen.

Jess Glynne: Take me home 

*Fictieve naam

maandag 10 oktober 2016

De dokterskaravaan (tijdreis, deel 4)




Drie weken ziekenhuis

Uiteindelijk duurt de eerste opname van Bram drie weken. Drie heel lange weken, waarin ik elke dag (op een paar uur na) in het ziekenhuis ben. Er is geen enkele ondersteuning vanuit het ziekenhuis mogelijk voor de zorg van Bram. Zelfs even opletten als ik naar het toilet ga, is niet mogelijk. En dat toezicht is echt noodzakelijk, want Bram heeft om de haverklap aanvallen.

Ik vraag aan de moeder van Wouter of ze wil opletten, als ik even naar het toilet ga. Als ik terugkom, staat de verpleging rond Bram’s bed. Bram heeft een aanval, het gaat niet goed. Hij krijgt noodmedicatie toegediend. Dat is een valiumpreparaat dat via zijn anus wordt toegediend. Bram komt gelukkig weer bij. De verpleging vertrekt weer.

Wouter’s moeder, Bianca*, maakt voorzichtig een opmerking. Dit keer over Bram’s bed. Tijdens de aanvallen knalt hij met zijn hoofd, armen en benen tegen de metalen beugels van het bed. Dat moet eigenlijk afgeschermd worden. Zij heeft weer gelijk. Op mijn aandringen brengt de verpleging uiteindelijk (mopperend) dekens aan om de buizen.

Dagelijks, vlak voor de grote visite wordt gelopen, komt de verpleging vragen hoe het met Bram gaat. Heeft hij de afgelopen 24 uur nog aanvallen gehad? Hoeveel en van welke soort? Heeft hij gepoept? Geplast? Eet hij goed?

Dan, meestal binnen een uur, stopt de dokterskaravaan bij Bram’s bed. De verpleging leest precies voor wat zij kort daarvoor aan wetenswaardigheden over Bram hebben genoteerd. De artsen, dokter Kortekaas* en de neuroloog, knikken geleerd. Ik zit er bij maar lijk wel onzichtbaar. Het is een heel vreemde gewaarwording.

Wat me ook steeds meer gaat tegenstaan: ik kan geen kant op, niet eens heel even in het restaurant een kopje koffie gaan halen. En het is mij ten strengste verboden om uit het koffie-apparaat van de verpleging een kopje koffie te pakken. Buiten de drie officiële koffie-rondes is er niets te drinken. Om zeven uur ’s avonds komt er iemand langs met kannen koffie en thee, daarna houdt de service voor die dag op.

Het koffie-apparaat staat in een keuken. In plaats van een drempel is er met rode tape een streep getrokken: patiënten en ouders mogen niet achter de streep komen. En zo is het koffie-apparaat voor mij onder handbereik maar toch onbereikbaar.

En dan, op een avond, voor de tweede keer in mijn carrière als moeder-van-een-kind-waar-iets-mee-is, neem ik het heft in eigen hand. Als de verpleging even uit zicht is, stap ik over de rode streep. Ik neem een heerlijke kop koffie, en drink hem op naast Bram’s bed. Zelden zulke lekkere koffie gehad.

De co-assistent

Karin*, de co-assistent van dokter Kortekaas, komt af en toe langs. Direct in het begin van de opname heb ik met haar een eindeloos gesprek. Ze vraagt me volledig uit, vast en zeker geheel volgens de medische richtlijnen. Alle wetenswaardigheden over Bram, van conceptie tot geboorte, van ontwikkeling tot kinderziektes, noteert ze. Ook van ons, ouders van Bram, wil ze alles weten. En natuurlijk komt ook de familie aan bod.

Karin verdwijnt met haar papieren voor enige dagen uit beeld. Maar nadat is vastgesteld dat Bram epilepsie heeft, komt ze weer langs. Nu wil ze van alles weten over de aanvallen: wat voor aanvallen? Hoe vaak?

Karin komt vanaf nu vaker langs. Ze is bezig met een presentatie over Bram. In haar hand heeft ze een stapel papieren. Daarop staat in woord en grafiek ‘de casus Bram Ballieux’ uitgewerkt. Karin verklaart dat ze het allemaal erg interessant vindt.

De dokter

Het gaat, nu Bram toch al enige tijd is opgenomen, wel iets beter met Bram, maar hij heeft toch nog steeds aanvallen. Bart en ik willen dokter Kortekaas daarover spreken, maar het lukt ons niet hem te spreken te krijgen.

Uiteindelijk hebben we een gesprek met hem. Wij geven aan dat we graag meer willen weten over de epilepsie van Bram. Wat is daarvan de oorzaak? Zijn er onderzoeken ingezet? En gaat het wel zoals het zou moeten gaan met de behandeling?

We horen van dokter Kortekaas dat Bram een CT-scan zal krijgen. Daarmee kan volgens hem worden onderzocht of er iets in Bram’s hoofd zit wat er niet moet zijn. Ook zal hij bloed afnemen en urine verzamelen, voor nader onderzoek. En tot slot zal er bij Bram ruggemergvocht worden afgenomen. Ook dat zal worden onderzocht.

Wat de behandeling betreft: hij onderhoudt nauwe contacten met dokter de Brauw, die kinderneuroloog is in het academisch ziekenhuis. Alles wat hij doet, doet hij in overleg met deze arts. Wij hoeven ons geen zorgen te maken.

De volgende dag moeten we urine en ontlasting van Bram inleveren. Bij Bram wordt bloed afgenomen.

Een paar dagen later is de CT-scan van Bram gepland. Bram krijgt een tablet om rustig te worden: het is belangrijk dat hij rustig blijft liggen in het apparaat, anders mislukt het onderzoek. Het tabletje werkt niet, Bram krijgt een tweede pil. Dan gaan we op weg naar het scan-apparaat. Ik mag niet mee met Bram, die uiteindelijk toch redelijk rustig is.

Ik ben er in de afgelopen dagen van overtuigd geraakt dat Bram een tumor in zijn hoofd heeft. Want hoe kan een kind dat verder helemaal gezond is, opeens epilepsie krijgen? Ik kan er geen ander antwoord op verzinnen.

Als Bram door het CT-apparaat gaat, zie ik dat de deur openstaat van de kamer van waaruit het apparaat wordt bestuurd. Ik kan om een hoekje op de monitor kijken. Ik ga zo staan dat ik kan meekijken. Dan hoor ik opeens een boze stem. Ik word weggestuurd naar de wachtkamer.

Tot slot volgt nog het onderzoek aan het ruggenmergvocht. Daarvoor moet Bram (onverdoofd) een heel vervelende ruggeprik krijgen. Bram wordt meegenomen naar de behandelkamer op de afdeling. Ik moet op de gang wachten, ‘dan kan Bram straks bij u uithuilen.’ Dokter Kortekaas heeft twee verpleegkundigen meegenomen, een man en een vrouw. De man zal Bram’s rug buigen en hem stilhouden, en de vrouw zal de dokter assisteren als hij de naald in Bram’s rug steekt.

Ik sta op de gang en hoor Bram gillen zoals ik hem nog nooit heb horen gillen. Zelfs nu, bijna 18 jaar na dato, krijg ik nog kippenvel als ik aan dat gegil denk. Bram, die alles tot nu toe heel makkelijk heeft ondergaan, is compleet hysterisch.

Na afloop sluit ik hem in mijn armen. Hij huilt, dikke tranen druipen over zijn bolle peuterwangen. Ik houd me groot, maar ben van binnen net zo van streek als mijn zoon.

Over de inhoud van mijn rugzak:
Houden: De observatie dat er in het ziekenhuis geen rekening wordt gehouden met andere belangen dan alleen die van het ziekenhuis. Dat er nog veel te verbeteren valt in de positie van ouders, zowel als het gaat om iets praktisch als wat te drinken halen, als ook als gesprekspartner. (Let op: dit zal later nog een héél belangrijke rol gaan spelen....)
Weg: Herinneringen aan deze weken opslaan op externe schijf, schijf wegleggen.

zondag 9 oktober 2016

De diagnose epilepsie (tijdreis, deel 3)




De intocht van sinterklaas

De zaterdag daarna is er feest: de intocht van Sinterklaas. We gaan gezellig naar Maassluis, naar tante Marjet en oom Gert-Jan en kleine nicht Judith. In het piepkleine haventje wachten we vol spanning op de aankomst van de stoomboot en de pakjesboot. Het is eigenlijk de eerste keer dat Bram dit heel bewust meemaakt, hij is erg opgewonden.

Terwijl we daar op de kade staan, voel ik hoe Bram telkens lijkt te verslappen. Ik houd hem stevig vast. Als ik dat niet zo doen, zou hij zo omvallen.

Weer iets raars, wat is er toch aan de hand? Ik druk het nare gevoel weg. We zijn nu hier, het is feest.

Als Bram die avond in bed ligt, vertel ik Bart wat ik heb gemerkt. Hij wuift het weg, Bram zal wel moe zijn geweest, er is immers veel gebeurd die week?

Die zondag zit ik op de bank, ik kijk heel lang naar mijn spelende peuterzoon. Ik zie hoe hij telkens en telkens weer wegzakt, terwijl hij op de grond bezig is. Ik roep Bart erbij, en dwing hem te kijken. Bart ziet het ook, er valt niets meer te ontkennen.

We bellen naar de huisarts, en die verwijst ons door naar een ander ziekenhuis in de buurt. Daar worden we verwacht bij dokter de Reiger*. Hij ziet ook wat wij hebben gezien. Dokter de Reiger onderzoekt Bram heel secuur. Hij controleert Bram’s reflexen, slaat eindeloos met een hamertje op Bram’s knie, en tegen Bram’s been.

Het is stil in de spreekkamer. Dokter de Reiger tikt en tikt. Wat hij ziet, bevalt hem duidelijk niet, maar hij zegt helemaal niets. Wij nemen na 45 minuten afscheid van dokter de Reiger, met de opdracht de volgende ochtend direct contact op te nemen met dokter Kortekaas. Die is immers de behandelend kinderarts van Bram.

De eerste opname van Bram

Op die maandagochtend gaat nog voor acht uur de telefoon. Het is dokter Kortekaas*. Wij moeten ons met Bram zo snel mogelijk in het Maria Gasthuis melden.

Wij zijn heel verbaasd, dit hadden we niet verwacht. Maar tegelijkertijd zijn we opgelucht, gelukkig gaat er nu toch wat gebeuren. Klaarblijkelijk heeft dokter de Reiger contact gehad met dokter Kortekaas, en krijgt Bram dan eindelijk de aandacht die hij op dit moment nodig heeft.

Ik breng Eva naar de creche, en ga met Bart en Bram naar het Maria Gasthuis. Daar horen we dat Bram zal worden opgenomen, zodat hij onderzocht kan worden.

Bart gaat naar huis, om logeerspullen voor Bram en mij te halen. Hij is zo van slag dat hij een behoorlijke aanrijding krijgt. Gelukkig is het alleen blikschade, maar wel errug kostbare schade: de auto van de achterbuurman (drie weken oud) is total loss …… helaas.

In het ziekenhuis heerst een strakke hierachie. Als er iets is, moeten we ons eerst wenden tot de zaalarts. Dat is Marieke*, een jonge vrouw, die ontzettend hard werkt. Ze is aanwezig van ’s ochtends half acht tot zeker zeven uur ’s avonds. Ook vaak in het weekend. Ik mag blijven slapen, maar ’s ochtends om acht uur moet ik mijn stretcher hebben opgeklapt en moet ik aangekleed zijn. Koffie en thee worden op vaste tijden geserveerd en de koffie-automaat in het keukentje is alleen voor het personeel.

Dokter Kortekaas heeft ook een co-assistente, Karin*. En Karin wordt op het ‘geval Bram’ gezet, het is in de woorden van dokter Kortekaas ‘een mooie leerzame casus’ voor Karin.

In de loop van de eerste week maken we kennis met veel mensen. Naast dokter Kortekaas, Marieke en Karin, is er het verpleegkundig personeel, de neuroloog en de speltherapeuten.

Ook maken we kennis met Wouter en zijn ouders. Bij de vorige opname lag Bram ook bij Wouter op de kamer. Hij heeft een stofwisselingsziekte en ligt voor de zoveelste keer langdurig in het ziekenhuis. Bram vindt Wouter geweldig, hij roept de hele dag om ‘Bouter’.

We spreken de neuroloog, hij denkt dat Bram epilepsie heeft. Daarom moet er een onderzoek gedaan worden, er moet een EEG worden gemaakt.

Bram krijgt allemaal plakkers met draden op zijn hoofd, daarmee kunnen de electrische ontladingen in zijn hersenen worden gemeten. Na een paar dagen krijgen we de uitslag te horen via de zaalarts: het EEG van Bram is helemaal normaal. Maar omdat zo’n EEG een momentopname is valt nog steeds niet uit te sluiten dat Bram toch epilepsie heeft.

Ondertussen gaat het met Bram helemaal niet goed. Hij valt telkens hard op de grond, hij verliest dan zomaar, zonder waarschuwing, zijn spierspanning. Het zijn echte flinke klappers die hij maakt. Ook heeft Bram grote aanvallen, die een paar minuten duren. Hij heeft elke dag een aantal aanvallen, zowel valaanvallen als grote aanvallen. Soms is de aanval zo ernstig dat hij afgebroken moet worden met medicatie. Standaard ligt die medicatie boven Bram’s bed.

Het EEG-onderzoek wordt nog een keertje herhaald, en dit keer horen we van de zaalarts dat er nu toch epilepsie is geconstateerd. Wij zijn ontzettend opgelucht. Epilepsie is een veel voorkomende aandoening, en is goed te behandelen met medicatie, horen we van Marieke. Bram krijgt depakine voorgeschreven, een middel tegen epilepsie. Het is een rode vloeistof, hij krijgt het met een spuitje in zijn mond gespoten.

Wij hopen en verwachten dat het vanaf nu snel beter zal gaan met Bram.

Een helm voor Bram

We hebben begrepen dat het een tijdje duurt voordat de medicijnen tegen de aanvallen hun werk gaan doen. Daarom zijn we niet meteen in paniek als Bram een paar dagen na het starten met de medicijnen nog steeds aanvallen heeft.

De ouders van Wouter hebben alletwee een verpleegkundige achtergrond. We hebben met hen gezellige gesprekken maar zij houden zich verre van adviezen aan ons. Totdat Bram weer met een klap op de grond terecht komt en zich behoorlijk bezeert. Dan zegt Wouter’s moeder: ‘Ik zou hem een helm opzetten. Om schade aan zijn hoofd te voorkomen.’ Op het moment dat ze het zegt, ben ik het al met haar eens. We zijn gewoon nog niet op het idee gekomen, maar dit kan eigenlijk zo niet. Het is niet de vraag óf Bram zich een keer ernstig zal verwonden, maar wanneer.

Als dokter Kortekaas langskomt, leggen we het meteen aan hem voor.  Maar hij voelt er helemaal niets voor. ‘Dat is stigmatiserend’, meldt hij ons.

Niet voor het eerst voel ik irritatie opkomen richting dokter Kortekaas. We zijn nu al tien dagen met Bram in het ziekenhuis. Hij is niet of nauwelijks benaderbaar en komt zijn afspraken niet na. Bart komt eerder uit zijn werk, of komt ’s ochtends vroeg in het ziekenhuis langs, en daar zitten we dan telkens uren en uren te wachten op Kortekaas, die niet komt opdagen. En als we hem spreken, is hij onaangenaam en kortaf. Zo worden we er telkens op gewezen dat hij de dokter is, en dat wij weliswaar ook hoogopgeleid zijn, maar in deze situatie ons dienen op te stellen in de rol die het lot ons heeft toebedeeld: die van de ouders van Bram.

Dit keer schik ik me niet, voor het eerst in mijn carrière als moeder-van-een-kind-waar-iets-mee-is, stel ik me recalcitrant op. Het is koopzondag, ik laat Bram achter onder de hoede van Bart, en vertrek naar de winkels. Bij de fietsenwinkel vind ik een prachtige blauwe helm. Zodra ik weer in het ziekenhuis ben, plant ik de helm op het hoofd van Bram. Die wil eerst niet meewerken, maar als ik zeg dat hij zich dan geen pijn doet als hij valt, houdt hij de helm keurig op zijn hoofd. Ik ben trots op mijn ventje.

Bram en ik voetballen in de gang als het weer gebeurt: Bram valt, hij komt met een klap op zijn hoofd neer. In de helm zit nu een deuk met een doorsnede van 5 centimeter.

Later die dag komt dokter Kortekaas langs. Ik wijs hem op de deuk in de helm. Hij haalt zijn schouders op, en loopt zwijgend weg.

Over de inhoud van mijn rugzak:
Houden: Je eigen verstand altijd blijven gebruiken, als t moet eigenwijs zijn. Bij anderen advies inwinnen
Weg: Voelde me in die tijd heel vreemd, in de overlevingsstand. Letterlijk ijskoud van schrik. In shock? Herinneringen aan deze weken opslaan op externe schijf, schijf wegleggen.