Donderdagmorgen,
tien uur: ik sta op de roltrap, ga van het perron naar de stationshal op
Utrecht CS. De roltrap is zo goed als leeg, en ik sta bijna helemaal rechts.
Met mijn OVkaart in de hand herhaal ik van binnen het mantra ‘niet vergeten uit
te checken’, als ik opeens een duw krijg. Een meneer van pakweg 35 jaar, en
zeker 1 meter
95 lang, botst, met opzet!, tegen mij, 1 meter 64, aan.
Ik zeg iets
in de trant van ‘huh?’. Hij zegt in het Nederengels: ‘Stent rait, walluk left.’
Ik zeg ‘U had toch even kunnen vragen of u er langs mocht?’ Ik krijg als
antwoord een blik waardoor ik ter plekke dood had kunnen neerstorten, als ik
niet inmiddels een harnas van boosheid aan had gehad.
Vorige week
werd er een grensrechter doodgeschopt door een stel pubers. De goede man was
vrijwilliger bij de voetbalclub van zijn kinderen.
Schokkend.
Verdrietig voor alle betrokkenen. Een veel te vroeg en vooral ontzettend zinloos
overleden man, en een gezin dat achterblijft. Maar ook: jongens die aan het
begin van hun leven zoiets doen, en daarmee voor altijd hun eigen glazen hebben
ingegooid.
Iedereen
praat hierover, en vooral de vraag ‘hoe dit komt’ levert veel (soms
buitengewoon onsmakelijk) debat op.
Hierbij
mijn bijdrage aan dit debat. Gebaseerd op persoonlijke ervaringen, observaties
en overdenkingen.
Wat mij
betreft staat het ‘doe ff normaal, man’ intermezzo in de Tweede Kamer voor een
groot maatschappelijk probleem. Voor het onbesuisd en ongecensureerd mogen schelden
en mopperen. Voor het ongeduld dat de plek van beleefdheid lijkt te hebben ingenomen.
Voor het verval van omgangsvormen, die hun nut hebben in het maatschappelijk
verkeer. Voor het welbehagen van de ‘ik’ dat erg vaak voor schijnt te moeten
gaan op algemeen belang of andermans welbehagen.
Veel mensen
zijn zo op zichzelf, in zichzelf. Er zijn er maar weinig die zich
verantwoordelijk voelen voor het ‘samen’. Samen begint met respectvol met
elkaar omgaan. En daar heeft iedereen, elk moment van de dag, een keuze in.
Je hoeft
niet expres tegen iemand aan te knallen als je wellicht twee seconden langer
onderweg bent op een roltrap. Je hoeft niet te mopperen als iemand bij de kassa
vergeten blijkt te hebben zijn/haar witlof af te wegen, of als een bejaarde niet
doorloopt. Je hoeft het winkelpersoneel niet uit te schelden, als je half
september nog een schoolagenda wilt kopen, maar de keuze inmiddels is beperkt
tot pakweg drie, niet zo leuke, stuks.
Het hoeft
niet, maar het gebeurt wel.
Je hoeft
niet aan iedereen te laten merken dat je chagrijnig bent, als je chagrijnig
bent. Boetseer een lach op je hoofd, en de wereld ziet er vanzelf anders uit.
En laten we
eens met elkaar redelijk blijven, naar elkaar maar zeker ook naar vrijwilligers
toe. Mensen die zich vrijwillig inzetten voor een vereniging, doen dat zonder
vergoeding, in hun eigen tijd, met als doel de wereld een beetje mooier te
maken. Uit verantwoordelijkheidsgevoel voor die vereniging en/of voor het doel
van die vereniging. Vrijwilligers maken dingen mogelijk die anders onbetaalbaar
zouden zijn.
Vrijwilligers
moet je dus om te beginnen niet doodschoppen. Maar ook op een minder dramatisch
niveau is er nog wel het een en ander bij te schaven.
Ik ben zelf
ook vrijwilliger bij een vereniging. Mensen kunnen lid worden, voor dertig euro
per jaar. Het overgrote deel van de contacten met andere leden is plezierig,
warm en motiverend. Dat wil ik met nadruk stellen. Dat maakt dat vrijwilligers, zoals
ik, gemotiveerd blijven.
Maar het
valt me op dat sommige mensen menen dat ze voor die dertig (sic!) euro ook echt
alles mogen verwachten. Van de betaalde krachten. En van de vrijwilligers,
die overigens ook ‘gewoon’ leden zijn van diezelfde vereniging en daarvoor dus gewoon die dertig euro betalen.
En die
mensen zijn zonder enige uitzondering uit de klei getrokken Hollanders, hun
stamboom gaat hier ten lande terug tot de tijd van de Neanderthalers.
Bellen op
onmogelijke tijden (kerstavond om 22.30 uur). Bellen om stoom af te blazen als
het in de wereld tegen zit, mag. Maar is het nodig om ‘en passant’ ook die
vrijwilliger de huid vol te schelden? Het gebeurt echt, lieve lezertjes. Soms
zelfs door wildvreemden, die jouw (mijn) nummer draaien, en ‘zomaar’ de rust
van jouw (mijn) gezin komen verstoren.
Je hebt ook
mensen die ontzettend onredelijke verzoeken doen: ‘ De vereniging heeft er ook
belang bij dat wij die woningaanpassing krijgen,’ claimt iemand met grote
vasthoudendheid, ‘dus moet jij die papieren voor ons invullen.’ Het wordt
erg vervelend als iemand daar maandenlang bij herhaling op terug komt, bij voorkeur tijdens etenstijd, en briezend in de hoorn.
Of die
mevrouw die mij in het jaar na mijn ‘aantreden’ met enige regelmaat opbelde en
dan altijd het gesprek begon met de woorden: ‘weet je wat jij eens zou moeten
doen?’ En dan volgde er een hele waslijst van door haar opgemerkte vermeende misstanden,
die ik dan zou moeten gaan oplossen, vanwege mijn vrijwilligerschap bij die
vereniging.
Die
telefoontjes stopten na mijn wedervraag wat zij, immers ook lid van diezelfde
vereniging, er zelf aan dacht te gaan doen.
Of die
mevrouw die boos was, omdat ik de routebeschrijving bij de bevestiging had
verstuurd, en niet al bij de uitnodiging voor een bijeenkomst. Want zij had de
uitnodiging in haar tas gestopt, en was op weg gegaan. ‘Dat ik te laat ben,
komt dus, doordat jij die routebeschrijving niet bij die uitnodiging hebt
verstuurd’, sprak de Nederlandse versie van Hyacinth tot mij. De Nederlandse
Richard stond ernaast en werd ter plekke twintig centimeter kleiner.
Of zoals zaterdagochtend,
die mevrouw die een week te vroeg op een activiteit verschijnt en mij daarover
boos opbelt. ‘Ja, maar het is altijd
het weekend na sint!’ En, suggestief: ‘er stond zeker geen datum op de
uitnodiging!’
Nee,
tuurlijk niet. En nee, de datum is echt niet al in april vastgelegd en
gecommuniceerd. En daarna is die datum helemaal niet nog vier keer aan de goegemeente doorgegeven.
Dat was een
lekker begin van het weekend. Het weekend dat Bram thuis is gekomen na zijn
opname. De zaterdag waarop Bram na twee weken vrijwel geen aanvallen, toch twee
TCs achter elkaar had. En ik daarvan behoorlijk van slag was.
Altijd heerlijk,
maar zeker op dat moment, om dan zo’n onbeschoft telefoontje te krijgen. Moedigt de
mensheid enorm aan om zich te blijven inzetten. Ik vraag me op dit soort
momenten af of die mensen nog weten waar de grens is, de grens tussen prettig
en onbeschoft. Tussen redelijk en onredelijk. Tussen samen en ieder voor zich.
Gelukkig
was daar, precies op dat moment, de postbode, met een lief kado van een lieve
vriendin.
Een keramieken
zeilbootje. Voor bij mijn keramieken dorpje.
Ik stap in,
hijs de zeilen, en vaar weg..... ver weg, naar mijn kant van de grens.