Dankzij het licht dat vanuit de woonkamer binnenvalt, kan ik
het grote hoofd van Bram op zijn kussen zien liggen. Naast hem is het hoofd van
beer Robert te zien. Bram en ik praten nog eventjes, voor ik hem een zoen geef
en hij gaat slapen.
Eerst ruiken we samen aan Robert. Robert is vandaag gewassen. Altijd weer een spannend moment. Want wat als Robert deze wasbeurt niet overleeft?
Robert is, net als Bram, twintig jaar. En onvervangbaar. Gekregen bij zijn geboorte. Een cadeau van de Engelse arts bij wie ik een jaar lang een onderzoeksstage heb gedaan, in een onvoorstelbaar ver verleden.
Robert is goed uit de was gekomen. Zijn broek en truitje ook. En Robert is, met dank aan de wasdroger en de verwarming, weer helemaal droog. Bram kan niet slapen zonder Robert, hij heeft hem altijd vast.
‘Mam, ik moet er op vertrouwen….ik moet vertrouwen op jou. Dat het allemaal goed komt.’
Oei, die komt binnen. Blij dat hij mij niet kan zien. Al kijkt Bram niet alleen met zijn ogen. In zijn afhankelijkheid van andere mensen is hij enorm gericht op alle signalen die andere mensen hem geven.
Bram ziet met al zijn zintuigen. Dat moet heel erg vermoeiend voor hem zijn. En door zijn neurologische problemen gaat alles toch al zoveel moeilijker.
Wat een grote opdracht is het leven voor hem. En wat slaat hij zich er dapper doorheen, door alle teleurstellingen en onzekerheden die het leven voor hem in petto heeft. Door de pijn en het ongemak.
Ik merk dat ik er door Bram soms minder goed tegen kan, tegen zeurende mensen. Tegen mensen die piepen en klagen en drammen en zuigen. Over alles wat niet goed gaat aan de bel trekken. Altijd het halflege glas zien. Ontevreden zijn. Ik noem dat stiekem altijd ‘verwende mensen’, en er zijn er best veel van.
Terwijl je (bijvoorbeeld) ook in een overvol en stuurloos bootje kunt ronddobberen richting de kust van Griekenland. Of in een oorlogsgebied kunt wonen. Of zoals Bram en zijn collega’s: elk moment van de dag geconfronteerd worden met een vijand die ‘of all places’ in je eigen lijf woont. Een vijand die je om de nacht een fikse aanval bezorgt en overdag zoveel aanvalletjes dat je soms niet eens in staat bent te eten. Dat kan natuurlijk ook.
Bram vertrouwt desondanks op mij en op mijn skills waardoor het allemaal ‘goed komt’.
Ik kan het hem niet beloven. En toch doe ik het, beloven dat het allemaal goed komt.
Ik heb geen keuze.
Want als ik er niet meer in geloof, dan laat ik hem pas echt vallen.
Eerst ruiken we samen aan Robert. Robert is vandaag gewassen. Altijd weer een spannend moment. Want wat als Robert deze wasbeurt niet overleeft?
Robert is, net als Bram, twintig jaar. En onvervangbaar. Gekregen bij zijn geboorte. Een cadeau van de Engelse arts bij wie ik een jaar lang een onderzoeksstage heb gedaan, in een onvoorstelbaar ver verleden.
Robert is goed uit de was gekomen. Zijn broek en truitje ook. En Robert is, met dank aan de wasdroger en de verwarming, weer helemaal droog. Bram kan niet slapen zonder Robert, hij heeft hem altijd vast.
‘Mam, ik moet er op vertrouwen….ik moet vertrouwen op jou. Dat het allemaal goed komt.’
Oei, die komt binnen. Blij dat hij mij niet kan zien. Al kijkt Bram niet alleen met zijn ogen. In zijn afhankelijkheid van andere mensen is hij enorm gericht op alle signalen die andere mensen hem geven.
Bram ziet met al zijn zintuigen. Dat moet heel erg vermoeiend voor hem zijn. En door zijn neurologische problemen gaat alles toch al zoveel moeilijker.
Wat een grote opdracht is het leven voor hem. En wat slaat hij zich er dapper doorheen, door alle teleurstellingen en onzekerheden die het leven voor hem in petto heeft. Door de pijn en het ongemak.
Ik merk dat ik er door Bram soms minder goed tegen kan, tegen zeurende mensen. Tegen mensen die piepen en klagen en drammen en zuigen. Over alles wat niet goed gaat aan de bel trekken. Altijd het halflege glas zien. Ontevreden zijn. Ik noem dat stiekem altijd ‘verwende mensen’, en er zijn er best veel van.
Terwijl je (bijvoorbeeld) ook in een overvol en stuurloos bootje kunt ronddobberen richting de kust van Griekenland. Of in een oorlogsgebied kunt wonen. Of zoals Bram en zijn collega’s: elk moment van de dag geconfronteerd worden met een vijand die ‘of all places’ in je eigen lijf woont. Een vijand die je om de nacht een fikse aanval bezorgt en overdag zoveel aanvalletjes dat je soms niet eens in staat bent te eten. Dat kan natuurlijk ook.
Bram vertrouwt desondanks op mij en op mijn skills waardoor het allemaal ‘goed komt’.
Ik kan het hem niet beloven. En toch doe ik het, beloven dat het allemaal goed komt.
Ik heb geen keuze.
Want als ik er niet meer in geloof, dan laat ik hem pas echt vallen.
Queen, Save me
Save me,
save me, save me
I can't face this life alone
Save me, save me
Oh I'm naked and I'm far from home
Each night I cry and still believe the lie
I love you till I die
I can't face this life alone
Save me, save me
Oh I'm naked and I'm far from home
Each night I cry and still believe the lie
I love you till I die